| Asj-Sjams
بِسۡمِ اللّٰہِ الرَّحۡمٰنِ الرَّحِیۡمِ وَ الشَّمۡسِ وَ ضُحٰہَا ۪ۙ﴿۱﴾
| 091.001 Waalshshamsi waduhaha
| 1. Bij de zon en haar licht,
| Bij de zon en haar morgenlicht!
|
وَ الۡقَمَرِ اِذَا تَلٰىہَا ۪ۙ﴿۲﴾
| 091.002 Waalqamari itha talaha
| 2. En bij de maan als zij deze volgt,
| Bij de maan, wanneer zij haar volgt!
|
وَ النَّہَارِ اِذَا جَلّٰىہَا ۪ۙ﴿۳﴾
| 091.003 Waalnnahari itha jallaha
| 3. En bij de dag wanneer hij deze onthult
| Bij de dag, wanneer zij hem beschijnt!
|
وَ الَّیۡلِ اِذَا یَغۡشٰىہَا ۪ۙ﴿۴﴾
| 091.004 Waallayli itha yaghshaha
| 4. En bij de nacht, wanneer hij haar bedekt,
| Bij de nacht, wanneer hij haar bedekt!
|
وَ السَّمَآءِ وَ مَا بَنٰہَا ۪ۙ﴿۵﴾
| 091.005 Waalssama-i wama banaha
| 5. En bij de hemel en degene die haar geschapen heeft.
| Bij de hemel en wie hem heeft gebouwd!
|
وَ الۡاَرۡضِ وَ مَا طَحٰہَا ۪ۙ﴿۶﴾
| 091.006 Waal-ardi wama tahaha
| 6. En bij de aarde en degene die haar uitgestrekt heeft,
| Bij de aarde en wie haar heeft uitgespreid!
|
وَ نَفۡسٍ وَّ مَا سَوّٰىہَا ۪ۙ﴿۷﴾
| 091.007 Wanafsin wama sawwaha
| 7. En bij de ziel en degene die haar volmaakt heeft,
| Bij een ziel en wie haar heeft gevormd!
|
فَاَلۡہَمَہَا فُجُوۡرَہَا وَ تَقۡوٰىہَا ۪ۙ﴿۸﴾
| 091.008 Faalhamaha fujooraha wataqwaha
| 8. Hij openbaarde haar wat slecht en wat goed voor haar is,
| En die haar toen haar zondigheid en haar godvrezendheid heeft ingegeven!
|
قَدۡ اَفۡلَحَ مَنۡ زَکّٰىہَا ۪ۙ﴿۹﴾
| 091.009 Qad aflaha man zakkaha
| 9. Voorwaar, geslaagd is hij die haar zuivert
| Wel gaat het wie haar loutert.
|
وَ قَدۡ خَابَ مَنۡ دَسّٰىہَا ﴿ؕ۱۰﴾
| 091.010 Waqad khaba man dassaha
| 10. En voorzeker hij die haar bederft is degene die verliest,
| Maar teleurgesteld wordt wie haar laat verkommeren.
|
کَذَّبَتۡ ثَمُوۡدُ بِطَغۡوٰىہَاۤ ﴿۪ۙ۱۱﴾
| 091.011 Kaththabat thamoodu bitaghwaha
| 11. De Samoed verloochenden de boodschap in hun opstandigheid.
| De Thamoed hebben het in hun onbeschaamdheid geloochend,
|
اِذِ انۡۢبَعَثَ اَشۡقٰہَا ﴿۪ۙ۱۲﴾
| 091.012 Ithi inbaAAatha ashqaha
| 12. Toen de ongelukkigste onder hen opstond,
| toen de ellendeling onder hen opstond.
|
فَقَالَ لَہُمۡ رَسُوۡلُ اللّٰہِ نَاقَۃَ اللّٰہِ وَ سُقۡیٰہَا ﴿ؕ۱۳﴾
| 091.013 Faqala lahum rasoolu Allahi naqata Allahi wasuqyaha
| 13. Zeide de boodschapper van Allah: "Laat de kamelin van Allah vrij in haar drinken."
| Toen zei Allah's gezant tot hen: "Pas op met Allah's kameelmerrie en haar tijd om te drinken."
|
فَکَذَّبُوۡہُ فَعَقَرُوۡہَا ۪۬ۙ فَدَمۡدَمَ عَلَیۡہِمۡ رَبُّہُمۡ بِذَنۡۢبِہِمۡ فَسَوّٰىہَا ﴿۪ۙ۱۴﴾
| 091.014 Fakaththaboohu faAAaqarooha fadamdama AAalayhim rabbuhum bithanbihim fasawwaha
| 14. Maar zij verloochenden hem en verlamden haar, daarom vernietigde hun Heer hen volkomen om hun zonden en maakte het land met de grond gelijk.
| Maar zij betichtten hem van leugens en sneden haar hielpezen door. Toen vernietigde hun Heer hen om hun zonden en maakte hen met de grond gelijk
|
وَ لَا یَخَافُ عُقۡبٰہَا ﴿٪۱۵﴾
| 091.015 Wala yakhafu AAuqbaha
| 15. En Hij vreest de gevolgen hiervan niet.
| en Hij vreesde de gevolgen niet.
|
www.kuran.nl
| |